Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. puffen:


Dutch

Detailed Translations for puften from Dutch to German

puffen:

puffen verb (puf, puft, pufte, puften, gepuft)

  1. puffen (hijgen; blazen)
    keuchen; schnaufen; hecheln
    • keuchen verb (keuche, keuchst, keucht, keuchte, keuchtet, gekeucht)
    • schnaufen verb (schnaufe, schnaufst, schnauft, schnaufte, schnauftet, geschnauft)
    • hecheln verb (hechle, hechelst, hechelt, hechelte, hecheltet, gehechelt)

Conjugations for puffen:

o.t.t.
  1. puf
  2. puft
  3. puft
  4. puffen
  5. puffen
  6. puffen
o.v.t.
  1. pufte
  2. pufte
  3. pufte
  4. puften
  5. puften
  6. puften
v.t.t.
  1. heb gepuft
  2. hebt gepuft
  3. heeft gepuft
  4. hebben gepuft
  5. hebben gepuft
  6. hebben gepuft
v.v.t.
  1. had gepuft
  2. had gepuft
  3. had gepuft
  4. hadden gepuft
  5. hadden gepuft
  6. hadden gepuft
o.t.t.t.
  1. zal puffen
  2. zult puffen
  3. zal puffen
  4. zullen puffen
  5. zullen puffen
  6. zullen puffen
o.v.t.t.
  1. zou puffen
  2. zou puffen
  3. zou puffen
  4. zouden puffen
  5. zouden puffen
  6. zouden puffen
diversen
  1. puf!
  2. puft!
  3. gepuft
  4. puffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for puffen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
hecheln blazen; hijgen; puffen
keuchen blazen; hijgen; puffen buiten adem zijn; een loopneus hebben; hijgen; zwaar ademhalen
schnaufen blazen; hijgen; puffen een loopneus hebben; een snuif nemen; hijgen; hinniken; insnuiven; opsnuiven; paardegeluid maken; snuiven; zwaar ademhalen

Related Words for "puffen":


External Machine Translations: