Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. flappen:


Dutch

Detailed Translations for flapt from Dutch to German

flapt form of flappen:

flappen verb (flap, flapt, flapte, flapten, geflapt)

  1. flappen
    plappern
    • plappern verb (plappere, plapperst, plappert, plapperte, plappertet, geplappert)

Conjugations for flappen:

o.t.t.
  1. flap
  2. flapt
  3. flapt
  4. flappen
  5. flappen
  6. flappen
o.v.t.
  1. flapte
  2. flapte
  3. flapte
  4. flapten
  5. flapten
  6. flapten
v.t.t.
  1. heb geflapt
  2. hebt geflapt
  3. heeft geflapt
  4. hebben geflapt
  5. hebben geflapt
  6. hebben geflapt
v.v.t.
  1. had geflapt
  2. had geflapt
  3. had geflapt
  4. hadden geflapt
  5. hadden geflapt
  6. hadden geflapt
o.t.t.t.
  1. zal flappen
  2. zult flappen
  3. zal flappen
  4. zullen flappen
  5. zullen flappen
  6. zullen flappen
o.v.t.t.
  1. zou flappen
  2. zou flappen
  3. zou flappen
  4. zouden flappen
  5. zouden flappen
  6. zouden flappen
diversen
  1. flap!
  2. flapt!
  3. geflapt
  4. flappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

flappen [de ~] noun, plural

  1. de flappen (bankbiljetten)
    die Scheine; die Geldscheine

Translation Matrix for flappen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Geldscheine bankbiljetten; flappen
Scheine bankbiljetten; flappen bescheiden; bewijsstukken; bonnen; briefjes; documenten; kassabonnen
VerbRelated TranslationsOther Translations
plappern flappen babbelen; brabbelen; kakelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; krompraten; kwaken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lullen; praten; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen

Related Words for "flappen":