Dutch
Detailed Translations for afzuigen from Dutch to German
afzuigen:
-
afzuigen (fellatio doen; pijpen; zuigen)
-
afzuigen (wegzuigen; opzuigen)
absaugen; einziehen; durch die Nase einziehen-
durch die Nase einziehen verb (ziehe durch die nase ein, ziehst durch die nase ein, zieht durch die nase ein, zog durch die Nase ein, zogt durch die Nase ein, durch die nase eingezogen)
Conjugations for afzuigen:
o.t.t.
- zuig af
- zuigt af
- zuigt af
- zuigen af
- zuigen af
- zuigen af
o.v.t.
- zoog af
- zoog af
- zoog af
- zogen af
- zogen af
- zogen af
v.t.t.
- heb afgezogen
- hebt afgezogen
- heeft afgezogen
- hebben afgezogen
- hebben afgezogen
- hebben afgezogen
v.v.t.
- had afgezogen
- had afgezogen
- had afgezogen
- hadden afgezogen
- hadden afgezogen
- hadden afgezogen
o.t.t.t.
- zal afzuigen
- zult afzuigen
- zal afzuigen
- zullen afzuigen
- zullen afzuigen
- zullen afzuigen
o.v.t.t.
- zou afzuigen
- zou afzuigen
- zou afzuigen
- zouden afzuigen
- zouden afzuigen
- zouden afzuigen
diversen
- zuig af!
- zuigt af!
- afgezogen
- afzuigende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze