Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. gevangen zetten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gevangenzetten from Dutch to German

gevangen zetten:

gevangen zetten verb (zet gevangen, zette gevangen, zetten gevangen, gevangen gezet)

  1. gevangen zetten (opsluiten; isoleren; interneren)
    einschließen; einsperren; gefangenhalten; festsetzen; einpferchen
    • einschließen verb (schließe ein, schließest ein, schließt ein, schloß ein, schloßet ein, eingeschlossen)
    • einsperren verb (sperre ein, sperrst ein, sperrt ein, sperrte ein, sperrtet ein, eingesperrt)
    • festsetzen verb (setze fest, setzt fest, setzte fest, setztet fest, festgesetzt)
    • einpferchen verb (pferche ein, pferchst ein, pfercht ein, pferchte ein, pferchtet ein, eingepfercht)

Conjugations for gevangen zetten:

o.t.t.
  1. zet gevangen
  2. zet gevangen
  3. zet gevangen
  4. zetten gevangen
  5. zetten gevangen
  6. zetten gevangen
o.v.t.
  1. zette gevangen
  2. zette gevangen
  3. zette gevangen
  4. zetten gevangen
  5. zetten gevangen
  6. zetten gevangen
v.t.t.
  1. heb gevangen gezet
  2. hebt gevangen gezet
  3. heeft gevangen gezet
  4. hebben gevangen gezet
  5. hebben gevangen gezet
  6. hebben gevangen gezet
v.v.t.
  1. had gevangen gezet
  2. had gevangen gezet
  3. had gevangen gezet
  4. hadden gevangen gezet
  5. hadden gevangen gezet
  6. hadden gevangen gezet
o.t.t.t.
  1. zal gevangen zetten
  2. zult gevangen zetten
  3. zal gevangen zetten
  4. zullen gevangen zetten
  5. zullen gevangen zetten
  6. zullen gevangen zetten
o.v.t.t.
  1. zou gevangen zetten
  2. zou gevangen zetten
  3. zou gevangen zetten
  4. zouden gevangen zetten
  5. zouden gevangen zetten
  6. zouden gevangen zetten
en verder
  1. ben gevangen gezet
  2. bent gevangen gezet
  3. is gevangen gezet
  4. zijn gevangen gezet
  5. zijn gevangen gezet
  6. zijn gevangen gezet
diversen
  1. zet gevangen!
  2. zet gevangen!
  3. gevangen gezet
  4. gevangen zettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

gevangen zetten [znw.] noun

  1. gevangen zetten (opsluiting)
    der Freiheitsentzug; die Gefangennahme; die Einsperren

Translation Matrix for gevangen zetten:

NounRelated TranslationsOther Translations
Einsperren gevangen zetten; opsluiting
Freiheitsentzug gevangen zetten; opsluiting detentie; gevangenhouding; hechtenis; opsluiting
Gefangennahme gevangen zetten; opsluiting aanhouding; arrestatie
VerbRelated TranslationsOther Translations
einpferchen gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten bijsluiten; bijvoegen; detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden; insluiten; kooien; omsingelen; omsluiten; toevoegen; vasthouden
einschließen gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten bijsluiten; bijvoegen; detineren; erbij rekenen; gevangenhouden; in de cel zetten; in hechtenis houden; inleggen; inpassen; insluiten; invoegen; meerekenen; meetellen; omgeven; omringen; omsingelen; omsluiten; opsluiten; passen in; toevoegen; tussenleggen; vasthouden; vastzetten
einsperren gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten aanhouden; arresteren; bijsluiten; bijvoegen; detineren; gevangenhouden; gevangennemen; in de cel zetten; in hechtenis houden; in hechtenis nemen; inrekenen; insluiten; kooien; oppakken; opsluiten; schutten; toevoegen; vasthouden; vastzetten; vatten
festsetzen gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten bepalen; beslissen; besluiten; definiëren; determineren; detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden; nader omschrijven; omschrijven; op spaarrekening vastzetten; preciseren; vasthouden; vaststellen; vastzetten
gefangenhalten gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten gevangen houden


Wiktionary Translations for gevangenzetten:


Cross Translation:
FromToVia
gevangenzetten einsperren incarcerate — to lock away in prison