Spanish

Detailed Translations for reflejar from Spanish to Dutch

reflejar:

reflejar verb

  1. reflejar (describir; expresar; interpretar; reproducir; hacerse eco de)
    beschrijven; weergeven
    • beschrijven verb (beschrijf, beschrijft, beschreef, beschrijfden, beschreven)
    • weergeven verb (geef weer, geeft weer, gaf weer, gaven weer, weergegeven)
  2. reflejar (reflectar; reflejarse)
    weerspiegelen; reflecteren; terugkaatsen
    • weerspiegelen verb (weerspiegel, weerspiegelt, weerspiegelde, weerspiegelden, weerspiegeld)
    • reflecteren verb (reflecteer, reflecteert, reflecteerde, reflecteerden, gereflecteerd)
    • terugkaatsen verb (kaats terug, kaatst terug, kaatste terug, kaatsten terug, teruggekaatst)
  3. reflejar (reflejarse)
    afspiegelen
    • afspiegelen verb (spiegel af, spiegelt af, spiegelde af, spiegelden af, afgespiegeld)
  4. reflejar (traducir; interpretar; hacerse eco de; expresar; reproducir)
    vertalen; translateren; vertolken; overzetten
    • vertalen verb (vertaal, vertaalt, vertaalde, vertaalden, vertaald)
    • vertolken verb (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
    • overzetten verb (zet over, zette over, zetten over, overgezet)
  5. reflejar
    weerschijnen; weerkaatsen
    • weerschijnen verb (weerschijn, weerschijnt, weerscheen, weerschenen, weerschenen)
    • weerkaatsen verb (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)
  6. reflejar
    reflecteren
    • reflecteren verb (reflecteer, reflecteert, reflecteerde, reflecteerden, gereflecteerd)
  7. reflejar (contemplar; considerar; pensar; )
    beschouwen; overwegen; overdenken; afwegen
    • beschouwen verb (beschouw, beschouwt, beschouwde, beschouwden, beschouwd)
    • overwegen verb (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • overdenken verb (overdenk, overdenkt, overdacht, overdachten, overdacht)
    • afwegen verb (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
  8. reflejar (iluminar; elucidar; exponer; )
    belichten; met licht beschijnen
  9. reflejar (repercutir)
    reflecteren; stuiten; weerkaatsen; terugkaatsen; echoën; terugstoten
    • reflecteren verb (reflecteer, reflecteert, reflecteerde, reflecteerden, gereflecteerd)
    • stuiten verb (stuit, stuitte, stuitten, gestuit)
    • weerkaatsen verb (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)
    • terugkaatsen verb (kaats terug, kaatst terug, kaatste terug, kaatsten terug, teruggekaatst)
    • echoën verb (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
    • terugstoten verb (stoot terug, stootte terug, stootten terug, terugestoten)
  10. reflejar (resonar; repercutir; tronar; hacer eco)
    resoneren; echoën; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; galmen; schallen; weergalmen
    • resoneren verb
    • echoën verb (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
    • weerkaatsen verb (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)
    • weerklinken verb (weerklink, weerklinkt, weerklonk, weerklonken, weerklonken)
    • weerschallen verb (weerschal, weerschalt, weerschalde, weerschalden, weerschald)
    • galmen verb (galm, galmt, galmde, galmden, gegalmd)
    • schallen verb
    • weergalmen verb (weergalm, weergalmt, weergalmde, weergalmden, weergalmd)

Conjugations for reflejar:

presente
  1. reflejo
  2. reflejas
  3. refleja
  4. reflejamos
  5. reflejáis
  6. reflejan
imperfecto
  1. reflejaba
  2. reflejabas
  3. reflejaba
  4. reflejábamos
  5. reflejabais
  6. reflejaban
indefinido
  1. reflejé
  2. reflejaste
  3. reflejó
  4. reflejamos
  5. reflejasteis
  6. reflejaron
fut. de ind.
  1. reflejaré
  2. reflejarás
  3. reflejará
  4. reflejaremos
  5. reflejaréis
  6. reflejarán
condic.
  1. reflejaría
  2. reflejarías
  3. reflejaría
  4. reflejaríamos
  5. reflejaríais
  6. reflejarían
pres. de subj.
  1. que refleje
  2. que reflejes
  3. que refleje
  4. que reflejemos
  5. que reflejéis
  6. que reflejen
imp. de subj.
  1. que reflejara
  2. que reflejaras
  3. que reflejara
  4. que reflejáramos
  5. que reflejarais
  6. que reflejaran
miscelánea
  1. ¡refleja!
  2. ¡reflejad!
  3. ¡no reflejes!
  4. ¡no reflejéis!
  5. reflejado
  6. reflejando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

reflejar [el ~] noun

  1. el reflejar

Translation Matrix for reflejar:

NounRelated TranslationsOther Translations
afwegen consideración
overwegen consideración
stuiten curcusilla; mitra; obispillo; rabilla
terugkaatsen rebotar
weerschijnen reflejar
weerspiegelen reflejar
VerbRelated TranslationsOther Translations
afspiegelen reflejar; reflejarse
afwegen conmemorar; considerar; contemplar; estudiar; examinar; pensar; reflectar; reflejar; reflexionar; reflexionar sobre adivinar; appreciar; calcular; comprobar; conjeturar; considerar; estimar; hacer conjeturas; medir; pesar; sopesar; tasar; valorar
belichten aclarar; alumbrar; elucidar; enfocar; esclarecer; explicar; exponer; iluminar; reflejar aclarar; alumbrar; esclarecer; explicar; iluminar
beschouwen conmemorar; considerar; contemplar; estudiar; examinar; pensar; reflectar; reflejar; reflexionar; reflexionar sobre agradar; considerar; contemplar; fantasear; idear; meditar; pensar; reflexionar; reflexionar sobre
beschrijven describir; expresar; hacerse eco de; interpretar; reflejar; reproducir contar; definir; describir; detallar; escribir en; explicar; exponer; hacer un boceto; narrar
echoën hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; tronar hacer eco; reiterar; repasar; repercutir; repetir; resonar; retumbar; sonar
galmen hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; tronar hacer eco; repercutir; resonar; retumbar; sonar; tronar
met licht beschijnen aclarar; alumbrar; elucidar; enfocar; esclarecer; explicar; exponer; iluminar; reflejar
overdenken conmemorar; considerar; contemplar; estudiar; examinar; pensar; reflectar; reflejar; reflexionar; reflexionar sobre adivinar; agradar; appreciar; conjeturar; considerar; contemplar; estimar; fantasear; hacer conjeturas; idear; meditar; pensar; reflexionar; reflexionar sobre
overwegen conmemorar; considerar; contemplar; estudiar; examinar; pensar; reflectar; reflejar; reflexionar; reflexionar sobre adivinar; appreciar; conferenciar; conjeturar; considerar; deliberar; estimar; estudiar; hacer conjeturas; meditar; pensar; reflexionar; reflexionar sobre
overzetten expresar; hacerse eco de; interpretar; reflejar; reproducir; traducir transferir; transponer; trasladar; trasvasar
reflecteren reflectar; reflejar; reflejarse; repercutir
resoneren hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; tronar
schallen hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; tronar repercutir; resonar; sonar
stuiten reflejar; repercutir
terugkaatsen reflectar; reflejar; reflejarse; repercutir
terugstoten reflejar; repercutir
translateren expresar; hacerse eco de; interpretar; reflejar; reproducir; traducir interpretar; traducir
vertalen expresar; hacerse eco de; interpretar; reflejar; reproducir; traducir interpretar; traducir
vertolken expresar; hacerse eco de; interpretar; reflejar; reproducir; traducir apagar; caracterizar; decir; desembrollar; desenmarañar; desentrañar; deshilarse; dictar; encarnar; escoger; expresar; hablar; imitar; interpretar; parlar; personificar; pintar; pronunciarse; traducir
weergalmen hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; tronar
weergeven describir; expresar; hacerse eco de; interpretar; reflejar; reproducir presentar; representar; ver; visualizar
weerkaatsen hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; tronar
weerklinken hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; tronar cantar a pleno pulmón; hacer audible; hacer eco; repercutir; resonar; retumbar; sonar
weerschallen hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; tronar repercutir; resonar; sonar
weerschijnen reflejar
weerspiegelen reflectar; reflejar; reflejarse

Related Words for "reflejar":

  • reflejares

Synonyms for "reflejar":