Summary
Spanish to Dutch: more detail...
- aprovechar:
-
Wiktionary:
- aprovechar → baten, benutten, profiteren
- aprovechar → exploiteren, uitbuiten, profiteren, grijpen, aangrijpen, voordeel trekken uit, winst maken
Spanish
Detailed Translations for aprovechar from Spanish to Dutch
aprovechar:
-
aprovechar (consumir; comer; cenar)
consumeren; gebruiken; nuttigen; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen-
tot zich nemen verb (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
aprovechar (comer; tomar; cenar; consumir; comerse)
-
aprovechar (utilizar; usar; poner; tomar; comenzar; consumir; aplicar; emplear; gastar; iniciar; apostar; ejercer)
gebruiken; toepassen; gebruik maken van; benutten; aanwenden-
gebruik maken van verb (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
-
aprovechar (utilizar; usar; hacer uso de; aplicar; consumir; servirse de)
gebruiken; aanwenden; benutten; gebruik maken van; utiliseren-
gebruik maken van verb (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
-
aprovechar (utilizar; usar; hacer uso de; consumir; emplear; introducir; iniciar)
gebruiken; hanteren; gebruik maken van; bezigen-
gebruik maken van verb (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
-
aprovechar (sacar provecho de; aprovecharse de; explotar)
-
aprovechar (tener en explotación; explotar; utilizar; emplear; usar; abusar de)
-
aprovechar (comerse; comer; tomar; atracarse; dar de comer a; agotar; devorar; consumir; digerir; carcomer; digerirse)
-
aprovechar (consumir; tomar; comerse; usar)
-
aprovechar
Conjugations for aprovechar:
presente
- aprovecho
- aprovechas
- aprovecha
- aprovechamos
- aprovecháis
- aprovechan
imperfecto
- aprovechaba
- aprovechabas
- aprovechaba
- aprovechábamos
- aprovechabais
- aprovechaban
indefinido
- aproveché
- aprovechaste
- aprovechó
- aprovechamos
- aprovechasteis
- aprovecharon
fut. de ind.
- aprovecharé
- aprovecharás
- aprovechará
- aprovecharemos
- aprovecharéis
- aprovecharán
condic.
- aprovecharía
- aprovecharías
- aprovecharía
- aprovecharíamos
- aprovecharíais
- aprovecharían
pres. de subj.
- que aproveche
- que aproveches
- que aproveche
- que aprovechemos
- que aprovechéis
- que aprovechen
imp. de subj.
- que aprovechara
- que aprovecharas
- que aprovechara
- que aprovecháramos
- que aprovecharais
- que aprovecharan
miscelánea
- ¡aprovecha!
- ¡aprovechad!
- ¡no aproveches!
- ¡no aprovechéis!
- aprovechado
- aprovechando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Translation Matrix for aprovechar:
Synonyms for "aprovechar":
Wiktionary Translations for aprovechar:
aprovechar
Cross Translation:
verb
-
helpen
-
(overgankelijk) nuttig gebruikmaken van iets
-
(inergatief) ~ van baat hebben bij iets, winst boeken van iets
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aprovechar | → exploiteren; uitbuiten | ↔ exploit — use for one’s advantage |
• aprovechar | → uitbuiten; profiteren | ↔ leverage — take full advantage of an existing thing |
• aprovechar | → grijpen; aangrijpen | ↔ seize — take advantage |
• aprovechar | → profiteren | ↔ profitieren — Nutzen ziehen, aus etwas Profit ziehen |
• aprovechar | → profiteren; voordeel trekken uit; winst maken | ↔ profiter — tirer un émolument, faire un gain. |