English

Detailed Translations for removing from English to Dutch

removing:

removing [the ~] noun

  1. the removing (amputating)
    verwijderen; wegnemen
  2. the removing (eliminate)
    elimineren; wegwerken
  3. the removing (amputating; amputation; taking)
    wegnemen; de amputatie; afzetten; amputeren
  4. the removing
    uitnemen

Translation Matrix for removing:

NounRelated TranslationsOther Translations
afzetten amputating; amputation; removing; taking
amputatie amputating; amputation; removing; taking
amputeren amputating; amputation; removing; taking
elimineren eliminate; removing
uitnemen removing
verwijderen amputating; removing
wegnemen amputating; amputation; removing; taking
wegwerken eliminate; removing
VerbRelated TranslationsOther Translations
afzetten amputate; be deceived; be duped; border; bring to a halt; bring to a standstill; cheat; clearly define; deceive; define; demarcate; diddle; disconnect; dodge; drop; drop off somewhere; edge; extinguish; fence; fence in; fence off; fool; halt; hoodwink; lie; make out; map out; mark out; matter; outline; put down; put out; put someone off; set out; stop; swindle; switch off; trace out; trick; turn off; woodwink
amputeren amputate
uitnemen clear out; empty; lift out; pull out; take out
verwijderen deinstall; delete; depart; discard; dismiss; drop; go away; leave; pruning; remove; take off; uninstall
wegnemen cadge; collar; collect; come round for; expropriate; fetch; filch; go thieving; make off with; nick; pick up; pilfer; pinch; purloin; remove; rob; snatch; snitch; steal; swipe; take; take along; take away
wegwerken remove

removing form of remove:

to remove verb (removes, removed, removing)

  1. to remove
    verwijderen; afnemen; ecarteren; weghalen; lichten; verplaatsen; wegnemen; wegdoen; wegbrengen; afzonderen; vervreemden; wegwerken
    • verwijderen verb (verwijder, verwijdert, verwijderde, verwijderden, verwijderd)
    • afnemen verb (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • ecarteren verb (ecarteer, ecarteert, ecarteerde, ecarteerden, geecarteerd)
    • weghalen verb (haal weg, haalt weg, haalde weg, haalden weg, weggehaald)
    • lichten verb (licht, lichtte, lichtten, gelicht)
    • verplaatsen verb (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
    • wegnemen verb (neem weg, neemt weg, nam weg, namen weg, weggenomen)
    • wegdoen verb (doe weg, doet weg, deed weg, deden weg, weggedaan)
    • wegbrengen verb (breng weg, brengt weg, bracht weg, brachten weg, weggebracht)
    • afzonderen verb (zonder af, zondert af, zonderde af, zonderden af, afgezonderd)
    • vervreemden verb (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • wegwerken verb (werk weg, werkt weg, werkte weg, werkten weg, weggewerkt)
  2. to remove (move house; move)
    verhuizen
    • verhuizen verb (verhuis, verhuist, verhuisde, verhuisden, verhuisd)
  3. to remove (decline; decrease; shrink; )
    declineren; afnemen; verminderen; minder worden; dalen; vervallen; teruggaan; tanen; minderen
    • declineren verb (declineer, declineert, declineerde, declineerden, gedeclineerd)
    • afnemen verb (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • verminderen verb (verminder, vermindert, verminderde, verminderden, verminderd)
    • minder worden verb (word minder, wordt minder, werd minder, werden minder, minder geworden)
    • dalen verb (daal, daalt, daalde, daalden, gedaald)
    • vervallen verb (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • teruggaan verb (ga terug, gaat terug, ging terug, gingen terug, teruggegaan)
    • tanen verb (taan, taant, taande, taanden, getaand)
    • minderen verb (minder, mindert, minderde, minderden, geminderd)
  4. to remove (transfer; shift; move; )
    disloqueren; verplaatsen; verschuiven; verleggen; verschikken; verzetten; roeren; vervoeren
    • disloqueren verb (disloqueer, disloqueert, disloqueerde, disloqueerden, gedisloqueerd)
    • verplaatsen verb (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
    • verschuiven verb (verschuif, verschuift, verschoof, verschoven, verschoven)
    • verleggen verb (verleg, verlegt, verlegde, verlegden, verlegd)
    • verschikken verb (verschik, verschikt, verschikte, verschikten, verschikt)
    • verzetten verb (verzet, verzette, verzetten, verzet)
    • roeren verb (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
    • vervoeren verb (vervoer, vervoert, vervoerde, vervoerden, vervoerd)
  5. to remove (dismantle; strip down; take apart a machine; )
    uit elkaar halen; ontmantelen; demonteren; uit elkaar nemen; uiteen nemen; onttakelen
    • uit elkaar halen verb (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
    • ontmantelen verb (ontmantel, ontmantelt, ontmantelde, ontmantelden, ontmanteld)
    • demonteren verb (demonteer, demonteert, demonteerde, demonteerden, gedemonteerd)
    • uit elkaar nemen verb (neem uit elkaar, neemt uit elkaar, nam uit elkaar, namen uit elkaar, uit elkaar genomen)
    • uiteen nemen verb (neem uiteen, neemt uiteen, nam uiteen, namen uiteen, uiteen genomen)
    • onttakelen verb (onttakel, onttakelt, onttakelde, onttakelden, onttakeld)
  6. to remove (settle; entomb; take off; )
    afhandelen; twist uit de weg ruimen; beslechten; afdoen
  7. to remove (drain; discharge; expel; disgorge; empty)
    afvoeren; lozen; afscheiden; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
    • afvoeren verb (voer af, voert af, voerde af, voerden af, afgevoerd)
    • lozen verb (loos, loost, loosde, loosden, geloosd)
    • afscheiden verb (scheid af, scheidt af, scheidde af, scheidden af, afgescheiden)
    • uitscheiden verb (scheid uit, scheidt uit, scheidde uit, scheidden uit, uitgescheiden)
    • uitstoten verb (stoot uit, stootte uit, uitgestoten)
    • uitwerpen verb (werp uit, werpt uit, wierp uit, wierpen uit, uitgeworpen)
  8. to remove (dust; clear away; clear up)
    afnemen; afstoffen; stoffen
    • afnemen verb (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • afstoffen verb (stof af, stoft af, stofte af, stoften af, afgestoft)
    • stoffen verb (stof, stoft, stofte, stoften, gestoft)
  9. to remove (clear out; take out; drain; )
    uithalen; leeghalen; leegmaken; ledigen
    • uithalen verb (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)
    • leeghalen verb (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • leegmaken verb (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • ledigen verb (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
  10. to remove (clean; clear; give a good cleaning; wash)
    schoonmaken; zuiveren; reinigen; schoonpoetsen
    • schoonmaken verb (maak schoon, maakt schoon, maakte schoon, maakten schoon, schoongemaakt)
    • zuiveren verb (zuiver, zuivert, zuiverde, zuiverden, gezuiverd)
    • reinigen verb (reinig, reinigt, reinigde, reinigden, gereinigd)
    • schoonpoetsen verb (poets schoon, poetst schoon, poetste schoon, poetsten schoon, schoongepoetst)
  11. to remove (lead off; carry off)
    wegleiden; wegvoeren
    • wegleiden verb (leid weg, leidt weg, leidde weg, leidden weg, weggeleid)
    • wegvoeren verb (voer weg, voert weg, voerde weg, voerden weg, weggevoerd)
  12. to remove (reproach; hold it against s.o.; blame; )
    aanrekenen; kwalijk nemen; iemand iets verwijten; aanwrijven
  13. to remove (oust; deprive of)
    ontzetten; uit de macht ontzetten

Conjugations for remove:

present
  1. remove
  2. remove
  3. removes
  4. remove
  5. remove
  6. remove
simple past
  1. removed
  2. removed
  3. removed
  4. removed
  5. removed
  6. removed
present perfect
  1. have removed
  2. have removed
  3. has removed
  4. have removed
  5. have removed
  6. have removed
past continuous
  1. was removing
  2. were removing
  3. was removing
  4. were removing
  5. were removing
  6. were removing
future
  1. shall remove
  2. will remove
  3. will remove
  4. shall remove
  5. will remove
  6. will remove
continuous present
  1. am removing
  2. are removing
  3. is removing
  4. are removing
  5. are removing
  6. are removing
subjunctive
  1. be removed
  2. be removed
  3. be removed
  4. be removed
  5. be removed
  6. be removed
diverse
  1. remove!
  2. let's remove!
  3. removed
  4. removing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

remove [the ~] noun

  1. the remove (dust; wipe off)
    afnemen; afstoffen; afwissen

Translation Matrix for remove:

NounRelated TranslationsOther Translations
afhandelen settling
afnemen dust; remove; wipe off declining in force; decrease in power; decrease in strength; weakening
afstoffen dust; remove; wipe off
afwissen dust; remove; wipe off
dalen valleys
declineren declension
ecarteren discarding; rejecting
kwalijk nemen blame; reproach; reproof
leegmaken draining; emptying
lichten lights
lozen desisting; discharging; draining off; sluices
minder worden crash; decline; decrease; diminishing; downfall; fall; lessening
minderen decrease; shrinking; shrinking back
onttakelen disassembling; disassembly; dismantlement
reinigen clean-up; cleaning; cleansing; purification; service; washing; washing down
schoonmaken clean-up; cleaning; cleansing; purification; service; washing; washing down
uitscheiden cease; knock off; quitting; stopping
vervallen elapsing; lapsing; passing
verwijderen amputating; removing
wegleiden lead away
wegnemen amputating; amputation; removing; taking
wegwerken eliminate; removing
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanrekenen blame; hold it against s.o.; rebuke; remove; reprimand; reproach; resent accuse; blame; count to; discredit; hold against; rebuke; reprimand; reproach
aanwrijven blame; hold it against s.o.; rebuke; remove; reprimand; reproach; resent accuse; bear a grudge; bear malice; blame; blame someone of; discredit; harbour a grudge; hold against; rancor; rancour; rebuke; reprimand; reproach
afdoen do out; entomb; inter; put out; remove; settle; take off finish; fix; have ended; have finished
afhandelen do out; entomb; inter; put out; remove; settle; take off
afnemen be shortcoming; clear away; clear up; decline; decrease; dust; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain cadge; collar; collect; come round for; curtail; decline; decrease; diminish; dwindle; expropriate; fetch; filch; go down; go thieving; lessen; make off with; mark down; nick; pick up; pilfer; pinch; purloin; reduce; regress; rob; scale down; shrink; shrink away; sink; snatch; snitch; steal; swipe; take; take along; take away; waining
afscheiden discharge; disgorge; drain; empty; expel; remove differentiate; dissociate from; isolate; place apart; separate; split; tear off
afstoffen clear away; clear up; dust; remove
afvoeren discharge; disgorge; drain; empty; expel; remove accompany; carry away; carry off; drain away; drain off; see off; take away; take in
afwissen wipe off
afzonderen remove differentiate; dissociate from; isolate; place apart; seclude; secluding; separate; set apart; split; tear off
beslechten do out; entomb; inter; put out; remove; settle; take off
dalen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain descend
declineren be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain balk at; conjugate; decline; inflect; refuse flatly; regress; waining
demonteren clear away; clear up; dismantle; remove; strip down; take apart a machine; unharness; unrig
disloqueren convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform dislocate
ecarteren remove discard
iemand iets verwijten blame; hold it against s.o.; rebuke; remove; reprimand; reproach; resent bear a grudge; bear malice; blame; blame someone of; discredit; harbour a grudge; rancor; rancour; rebuke; reprimand; reproach
kwalijk nemen blame; hold it against s.o.; rebuke; remove; reprimand; reproach; resent bear a grudge; bear malice; blame; blame someone of; discredit; harbour a grudge; rancor; rancour; rebuke; reprimand; reproach
ledigen clean out; clear; clear out; drain; empty; finish; remove; take out clear; drink; drink up; empty; finish; make empty; pour out; remove what is inside
leeghalen clean out; clear; clear out; drain; empty; finish; remove; take out clear; empty; gut; make empty; ransack; remove what is inside; strip bare
leegmaken clean out; clear; clear out; drain; empty; finish; remove; take out clear; drink; drink up; empty; finish; make empty; pour out; remove what is inside
lichten remove break; dawn; draw up; empty the mailbox; flash; heave; lift; lift up; lighten; thunder
lozen discharge; disgorge; drain; empty; expel; remove
minder worden be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain curtail; decline; decrease; diminish; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; regress; scale down; shrink; shrink away; sink; waining
minderen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away
ontmantelen clear away; clear up; dismantle; remove; strip down; take apart a machine; unharness; unrig
onttakelen clear away; clear up; dismantle; remove; strip down; take apart a machine; unharness; unrig
ontzetten deprive of; oust; remove deliver; redeem; release; rescue; set free
reinigen clean; clear; give a good cleaning; remove; wash chasten; clean out; clean up; clear; clear out; empty; ennoble; finish; purify; refine; tidy out; tidy up
roeren convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform churn; mix; stir; touch
schoonmaken clean; clear; give a good cleaning; remove; wash clean out; clean up; clear; clear out; empty; finish; tidy out; tidy up
schoonpoetsen clean; clear; give a good cleaning; remove; wash
stoffen clear away; clear up; dust; remove stew
tanen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain dwindle; fade away; tan; tarnish
teruggaan be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain date back to; decline; go back; go back to; go down; return; revert to; stem from; turn around
twist uit de weg ruimen do out; entomb; inter; put out; remove; settle; take off
uit de macht ontzetten deprive of; oust; remove
uit elkaar halen clear away; clear up; dismantle; remove; strip down; take apart a machine; unharness; unrig break down; break up; cleave; crack; demolish; destroy; disentangle; divide; divorce; drag down; get down; part; pull down; separate; sever; solve; split; take down; tear down; tear loose; unbutton; unravel; unriddle; untie; wreck
uit elkaar nemen clear away; clear up; dismantle; remove; strip down; take apart a machine; unharness; unrig dismantle; dissect; pull down; take apart
uiteen nemen clear away; clear up; dismantle; remove; strip down; take apart a machine; unharness; unrig
uithalen clean out; clear; clear out; drain; empty; finish; remove; take out get undone; play a trick; pull out; take out; undo; unpick; untie
uitscheiden discharge; disgorge; drain; empty; expel; remove abandon; cease; give up; stop
uitstoten discharge; disgorge; drain; empty; expel; remove ban; banish; dispel; drive away; drive off; drive out; exile; exorcise; exorcize; expel; ostracise; ostracize; repel
uitwerpen discharge; disgorge; drain; empty; expel; remove cast out; eject; throw out
verhuizen move; move house; remove move house
verleggen convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform move
verminderen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain curtail; decrease; diminish; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink; shrink away; sink
verplaatsen convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform move; move over; shift
verschikken convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform
verschuiven convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform move; nudge; postpone; push; put off
vervallen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain be going down hill; crumble; decay; deteriorate; disintegrate; elapse; expire; fall apart; fall into decay; fall to bits; fall to pieces; go by; go to ruin; go under; incline; pass; prolapse; sag; shelve; sink; slant; slope; subside
vervoeren convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform carry; carry away; intoxicate; thrill; transport
vervreemden remove cadge; collar; expropriate; filch; go thieving; make off with; nick; pilfer; pinch; purloin; rob; snatch; snitch; steal; swipe; take; take away
verwijderen remove deinstall; delete; depart; discard; dismiss; drop; go away; leave; pruning; take off; uninstall
verzetten convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform fight back; move over; resist; struggle
wegbrengen remove accompany; walk along
wegdoen remove
weghalen remove collect; come round for; fetch; pick up; take; take along; take away
wegleiden carry off; lead off; remove
wegnemen remove cadge; collar; collect; come round for; expropriate; fetch; filch; go thieving; make off with; nick; pick up; pilfer; pinch; purloin; rob; snatch; snitch; steal; swipe; take; take along; take away
wegvoeren carry off; lead off; remove accompany; carry away; carry off; see off; take away; take in
wegwerken remove
zuiveren clean; clear; give a good cleaning; remove; wash clear; found innocent
- absent; bump off; dispatch; get rid of; hit; move out; murder; off; polish off; slay; take; take away; take out; transfer; withdraw
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
vervallen decrepit; elapsed; expired; kicked off; lapsed; worn; worn out; worn with age
OtherRelated TranslationsOther Translations
- dispose of; eliminate; remove by surgery; remove far off; take away

Related Words for "remove":


Synonyms for "remove":


Related Definitions for "remove":

  1. degree of figurative distance or separation1
    • just one remove from madness1
    • it imitates at many removes a Shakespearean tragedy1
  2. remove something concrete, as by lifting, pushing, or taking off, or remove something abstract1
    • remove a threat1
    • remove a wrapper1
  3. go away or leave1
  4. get rid of something abstract1
    • The death of her mother removed the last obstacle to their marriage1
  5. shift the position or location of, as for business, legal, educational, or military purposes1
    • He removed his children to the countryside1
    • remove a case to another court1
  6. dispose of1
  7. remove from a position or an office1
  8. cause to leave1
  9. kill intentionally and with premeditation1
  10. To take out objects from a list, database, or other item, or to uninstall a program.2

Wiktionary Translations for remove:

remove
verb
  1. to take away
remove
verb
  1. doorhalen, verwijderen van een lijst
  2. weghalen
  3. van zijn plaats halen

Cross Translation:
FromToVia
remove uitschakelen; opruimen; verwijderen; uit de weg ruimen beseitigen — etwas beiseite schaffen; etwas entfernen
remove doorhalen; doorstrepen; een streep halen door; schrappen biffereffacer ce qui écrire.
remove afleiden; verstrooien distrairedétourner de quelque application.
remove afdanken; afmonsteren; ontslaan; ontzetten; royeren licenciercongédier un employé.
remove wegzenden; wegsturen renvoyer — Congédier quelqu’un
remove aftrekken; afnemen; afpakken; weghalen; wegnemen; afsnijden; afsteken; afhalen; rissen; ritsen; aftellen; inhouden; korten retrancher — Traductions à vérifier et à trier
remove verwijderen éloigner — Écarter une chose ou une personne d’une autre. (Sens général).
remove afnemen; afpakken; weghalen; wegnemen; bergen; bewaren; opbergen; wegleggen; wegzetten; afschaffen; elimineren; opdoeken; uitmaken; verwijderen; wegdoen ôtertirer une chose de la place où elle est. Se dit aussi en parlant des personnes et des animaux.