Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. demontieren:
  2. Wiktionary:


German

Detailed Translations for demontieren from German to Dutch

demontieren:

demontieren verb (demontiere, demontierst, demontiert, demontierte, demontiertet, demontiert)

  1. demontieren (entfernen; wegnehmen; beseitigen; )
    uit elkaar halen; ontmantelen; demonteren; uit elkaar nemen; uiteen nemen; onttakelen
    • uit elkaar halen verb (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
    • ontmantelen verb (ontmantel, ontmantelt, ontmantelde, ontmantelden, ontmanteld)
    • demonteren verb (demonteer, demonteert, demonteerde, demonteerden, gedemonteerd)
    • uit elkaar nemen verb (neem uit elkaar, neemt uit elkaar, nam uit elkaar, namen uit elkaar, uit elkaar genomen)
    • uiteen nemen verb (neem uiteen, neemt uiteen, nam uiteen, namen uiteen, uiteen genomen)
    • onttakelen verb (onttakel, onttakelt, onttakelde, onttakelden, onttakeld)

Conjugations for demontieren:

Präsens
  1. demontiere
  2. demontierst
  3. demontiert
  4. demontieren
  5. demontiert
  6. demontieren
Imperfekt
  1. demontierte
  2. demontiertest
  3. demontierte
  4. demontierten
  5. demontiertet
  6. demontierten
Perfekt
  1. habe demontiert
  2. hast demontiert
  3. hat demontiert
  4. haben demontiert
  5. habt demontiert
  6. haben demontiert
1. Konjunktiv [1]
  1. demontiere
  2. demontierest
  3. demontiere
  4. demontieren
  5. demontieret
  6. demontieren
2. Konjunktiv
  1. demontierte
  2. demontiertest
  3. demontierte
  4. demontierten
  5. demontiertet
  6. demontierten
Futur 1
  1. werde demontieren
  2. wirst demontieren
  3. wird demontieren
  4. werden demontieren
  5. werdet demontieren
  6. werden demontieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde demontieren
  2. würdest demontieren
  3. würde demontieren
  4. würden demontieren
  5. würdet demontieren
  6. würden demontieren
Diverses
  1. demontier!
  2. demontiert!
  3. demontieren Sie!
  4. demontiert
  5. demontierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for demontieren:

NounRelated TranslationsOther Translations
onttakelen Abschirren; Abtakeln
VerbRelated TranslationsOther Translations
demonteren abtakeln; beseitigen; demontieren; entfernen; entfestigen; fortschaffen; räumen; wegnehmen; wegräumen; wegschaffen
ontmantelen abtakeln; beseitigen; demontieren; entfernen; entfestigen; fortschaffen; räumen; wegnehmen; wegräumen; wegschaffen
onttakelen abtakeln; beseitigen; demontieren; entfernen; entfestigen; fortschaffen; räumen; wegnehmen; wegräumen; wegschaffen
uit elkaar halen abtakeln; beseitigen; demontieren; entfernen; entfestigen; fortschaffen; räumen; wegnehmen; wegräumen; wegschaffen abkoppeln; abreißen; aufknoten; aus einander spleißen; deuten; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; entziffern; fasern; ganz kaputt und auseinander holen; herausbringen; loskoppeln; losreißen; lösen; scheiden; sichlösen; spleißen; splissen; teilen; trennen; wegreißen; zerlegen; zerreißen
uit elkaar nemen abtakeln; beseitigen; demontieren; entfernen; entfestigen; fortschaffen; räumen; wegnehmen; wegräumen; wegschaffen analysieren; auseinandernehmen; sezieren; zergliedern; zerlegen
uiteen nemen abtakeln; beseitigen; demontieren; entfernen; entfestigen; fortschaffen; räumen; wegnehmen; wegräumen; wegschaffen

Synonyms for "demontieren":


Wiktionary Translations for demontieren:

demontieren
verb
  1. etwas geordnet abbauen und in seine Bestandteile zerlegen
  2. übertragen, gehoben, abwertend: schrittweise die Macht oder das Ansehen einer Person herabsetzen

Cross Translation:
FromToVia
demontieren demonteren disassemble — to take to pieces
demontieren ontmantelen; demonteren; afbreken dismantle — take apart



Dutch

Detailed Translations for demontieren from Dutch to German