Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. Brut:
  2. Wiktionary:


German

Detailed Translations for Brut from German to Dutch

Brut:

Brut [die ~] noun

  1. die Brut (Sprößlinge; Gezücht)
    het broed; het gebroed; het broedsel
  2. die Brut (Pack; Zeug; Gesindel; )
    broeden; het gebroed
  3. die Brut (Lumpengesindel; Pack; Pöbel; )
    het gajes
  4. die Brut (Zucht; Gezücht)
    het gespuis; het gebroed

Translation Matrix for Brut:

NounRelated TranslationsOther Translations
broed Brut; Gezücht; Sprößlinge Nachkommen; Nachkommenschaft; Nachwelt
broeden Brut; Gelichter; Gesindel; Kanaille; Lumpengesindel; Pack; Plebs; Pöbel; Sippschaft; Zeug
broedsel Brut; Gezücht; Sprößlinge
gajes Brut; Gesindel; Kanaille; Lumpengesindel; Pack; Pöbel; Sippschaft
gebroed Brut; Gelichter; Gesindel; Gezücht; Kanaille; Lumpengesindel; Pack; Plebs; Pöbel; Sippschaft; Sprößlinge; Zeug; Zucht Ausschuß; Gesindel; Jungen; Lumpengesindel; Mob; Nachkommen; Nachkommenschaft; Nachwelt; Pöbel; Schund; junge Tieren
gespuis Brut; Gezücht; Zucht Ausschuß; Gesindel; Lumpengesindel; Mob; Pöbel; Schund
VerbRelated TranslationsOther Translations
broeden ausbrüten; brüten; warmhalten

Synonyms for "Brut":

  • Blagen; Bälger; Kinder; Nachwuchs

Wiktionary Translations for Brut:


Cross Translation:
FromToVia
Brut jongen young — offspring