Summary
German to Dutch: more detail...
-
einsetzen:
- voorstellen; introduceren; kennis laten maken; inzetten; inzet tonen; gebruiken; toepassen; aanwenden; benutten; aangrijpen; starten; beginnen; aanvangen; van start gaan; aanstellen; benoemen; installeren; op gang komen; intreden; bezigen; hanteren; gebruik maken van; wedden; verwedden; inaugureren; inwijden; plechtig bevestigen; inhuldigen; plaatsen; stationeren; posten; posteren; inrichten; inklinken; invoegen; overgaan op nieuwe rijbaan; in functie aanstellen; mobiliseren; tussen zetten; instellen; afstemmen
- Einsetzen:
-
Wiktionary:
- einsetzen → gaan
- einsetzen → aanleggen, bouwen, construeren, fitten, installeren, maken, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren, schuiven, vullen, opvullen, inschuiven, instoppen, indoen, inleggen, inzetten, binnenleiden, inleiden, invoeren, steken, insteken, adverteren, annonceren, aankondigen, aandienen, poseren, zitten, leggen, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, situeren, stationeren
German
Detailed Translations for einsetzen from German to Dutch
einsetzen:
-
einsetzen (einführen; introduzieren; einleiten; anfangen; beginnen)
-
einsetzen (Einsatz zeigen)
-
einsetzen (benutzen; gebrauchen; verwenden; anwenden; hantieren; handhaben)
-
einsetzen (anfangen; beginnen; starten; aufnehmen; anheben)
-
einsetzen (einstellen)
-
einsetzen (starten; beginnen; anfangen; antreten; abheben; anheben)
-
einsetzen (gebrauchen; anwenden)
-
einsetzen (anwenden; gebrauchen; benutzen; hantieren; verwenden; handhaben)
gebruiken; hanteren; gebruik maken van; bezigen-
gebruik maken van verb (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
-
einsetzen (verwetten; wetten)
-
einsetzen (einsegnen; inaugurieren)
-
einsetzen (plazieren; stellen; postieren; aufstellen; installieren; deponieren)
-
einsetzen (einrichten; installieren; errichten; aufstellen; aufbauen; bauen; festlegen; erbauen)
-
einsetzen (einnieten)
-
einsetzen (auf eine neue Fahrbar wechseln; einfügen; einschalten; einordnen; schalten; einschieben)
-
einsetzen (benennen; ernennen)
-
einsetzen (mobilisieren; setzen; anfangen; bieten; einlassen; einlegen; einführen; hantieren; mobilmachen)
-
einsetzen (dazwischen setzen; einfügen)
-
einsetzen (einstellen; eingeben; installieren; starten; einführen; einbauen; einspeisen; initiieren; eintippen; führen; importieren; hineinstecken; inaugurieren)
Conjugations for einsetzen:
Präsens
- setze ein
- setzt ein
- setzt ein
- setzen ein
- setzt ein
- setzen ein
Imperfekt
- setzte ein
- setztest ein
- setzte ein
- setzten ein
- setztet ein
- setzten ein
Perfekt
- habe eingesetzt
- hast eingesetzt
- hat eingesetzt
- haben eingesetzt
- habt eingesetzt
- haben eingesetzt
1. Konjunktiv [1]
- setze ein
- setzest ein
- setze ein
- setzen ein
- setzet ein
- setzen ein
2. Konjunktiv
- setzte ein
- setztest ein
- setzte ein
- setzten ein
- setztet ein
- setzten ein
Futur 1
- werde einsetzen
- wirst einsetzen
- wird einsetzen
- werden einsetzen
- werdet einsetzen
- werden einsetzen
1. Konjunktiv [2]
- würde einsetzen
- würdest einsetzen
- würde einsetzen
- würden einsetzen
- würdet einsetzen
- würden einsetzen
Diverses
- setz ein!
- setzt ein!
- setzen Sie ein!
- eingesetzt
- einsetzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for einsetzen:
Synonyms for "einsetzen":
Wiktionary Translations for einsetzen:
einsetzen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
Einsetzen:
Translation Matrix for Einsetzen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
aanheffen | Anfangen; Angehen; Anheben; Anstimmen; Einsetzen | |
inzetten | Anfangen; Angehen; Anheben; Anstimmen; Einsetzen | Bereitstellung; Einlage; Geldeinsatz; Softwarebereitstellung |
Verb | Related Translations | Other Translations |
inzetten | Einsatz zeigen; abheben; anfangen; anheben; antreten; beginnen; eine Wette machen; einsetzen; starten; verwetten; wetten |
External Machine Translations: